maandag 23 maart 2015

Mijn afscheidsbrief aan Flevoland

(Deze heb ik origineel op ZoDusWel gepubliceerd)

Lief Dronten, het spijt me, maar ik ga je verlaten. We weten beiden dat dit al langer speelt dan vandaag, dat we vaker onze ruzies en problemen hadden. Ongeacht alles kwamen we eruit, bleef ik bij je, tussen de kleine dorpen omringd door de eindeloze boerenlanden en windmolens. Ik dacht oprecht dat, wanneer ik ouder zou worden, ik ook zou opgroeien. Ik dacht dat het wel goed zou komen.

Het is niet dat je iets verkeerd hebt gedaan. Ik mag dan in een stad geboren zijn, voor zolang ik me herinner ben ik met jou opgegroeid. Jouw straten kennen mijn geheimen beter dan wie dan ook. Het is dat, des te ouder ik wordt, des te meer onze levensstijlen incompatibel zijn. Jij bent het rustige dorp, waar kinderen veilig opgroeien, waar iedereen elkaar kent. Ik? Ik ben nog altijd aan het rennen.

Je kan me niet meer bieden wat ik nodig heb. Dat is al tijden het geval. Jouw dagen zijn mijn nachten, en wanneer de mensen gaan slapen, zit ik wakker – alleen en in stilte, jaloers op de steden die nog leven. Toen de trein kwam was er een klein beetje hoop, hoop op een betere verbinding, hoop op iets meer bereik. Helaas. De laatste trein ging net zo laat als de laatste bus, de vijftig meter naar mijn ouders huis – waar ik geregeld sliep – werden ruim drie kilometer.

De kroegen sluiten hier te vroeg. Na twee uur kom je bijna nergens meer binnen. De reistijd naar overal is te ver. De mensen om me heen, oude vrienden en oud-klasgenoten, degenen die hier zijn gebleven, ze zijn jonge volwassenen. Ze wonen samen, ze krijgen kinderen. Ik vind baby’s maar doodeng, huilende wezens waar ik niks mee te maken wil hebben. Mijn buren spreken me aan op het onderhoud van mijn tuin, maar ik ben alleen thuis om te slapen.

Ik bleef voor mijn hond. Ook hem kon ik niet meer bieden wat hij nodig had. Zijn nieuwe baasjes, woonachtig in een stad, zijn het soort jonge volwassenen. Ze hebben serieuze banen, ze wonen samen. Ik neem het ze niet kwalijk, ook zij die hier zijn gebleven niet, want er valt wat te zeggen voor dat leven. Ooit dacht ik dat ik het ook wou. Nu niet.

En Lelystad, jij verdient ook mijn excuses. Voor mij was je altijd die ene vriend die er was wanneer Dronten niet genoeg was. Je was er altijd, om de hoek, met genoeg slechte invloeden om spannend te blijven, genoeg goede invloeden om terug te keren. Ook jij kent veel van mijn geheimen, we hebben zoveel tijd samen doorgebracht.

Lelystad, de mensen die ik ken die bij jou zijn gebleven, ze zitten tegen de dertig aan. Hun gedrag soms wat jonger, wat spontaner en impulsiever dan zij hier in de gemeente Dronten, maar ze maken me bang. Velen hebben jou nooit verlaten, leven hetzelfde leven als altijd. Dat is niks voor mij. Ze zeggen me dat ik op moet groeien, terwijl ik me met de dag jonger voel.

Er is bijna niemand meer over. De mensen die ik heb leren kennen, ze waren zelden meer dan vage kennissen. Hoewel ik van ze ben gaan houden, is het niet genoeg om contact te behouden.

Lief Flevoland. Je hebt altijd als thuis gevoeld. Ik ken je, weet wat er speelt, wat je problemen en je sterke kanten zijn. Je mag trots op jezelf zijn als provincie, werkelijk. Het is tijd dat we afscheid van elkaar nemen, en ja, het kost me een klein beetje moeite. Hier ligt mijn jeugd, alles wat ik ooit heb gekend.

Ik denk niet dat het ooit nog goed komt tussen ons. Zelfs al ben ik uitgekeken op mijn eerstvolgende stap, er zal niks zijn om voor terug te keren. Ik denk niet dat mijn moeder de eerstvolgende verhuizing hierna nog mee gaat maken, ik denk niet dat mijn vader daarna nog al te lang blijft. Ik wil geen kinderen in de toekomst, ik voel niks voor het huisje-boompje-beestje. Ik ben van de nachten, jij bent van de ochtenden, zoals de boeren op je land.

Voor mij is het tijd om een paar jaar wild rond te rennen, om me geen zorgen te maken om laatste treinen, of om waar ik ’s ochtends koffie kan halen. Het voelde hier meer en meer als een gevangenis zonder tralies, vast in een wereld waar ik niks te zoeken heb, altijd op de vlucht. Er is zoveel goeds hier te vinden, maar niet voor mij. Geloof me wanneer ik zeg dat het me spijt dat ik vertrek. Ik wil gewoon nog even jong zijn.